Met erfelijke factoren bedoelen we de variaties in ons erfelijk materiaal of DNA die van ouder op kind worden overgedragen. De helft van ons erfelijk materiaal is afkomstig van de moeder, de andere helft van de vader. Het DNA bevindt zich als strengen in de kern van al onze lichaamscellen. Stukken van die DNA- strengen coderen voor specifieke eiwitten en worden genen genoemd. Erfelijke factoren of DNA-variaties kunnen sterk variëren in de mate waarin ze een aandoening bepalen. Wanneer er zich variaties in het DNA bevinden kunnen ze een milde genetische risicofactor vormen die de vatbaarheid een heel klein beetje verhoogt of juist een zeer ernstig defect veroorzaken die de enige oorzaak is van een bepaalde ziekte in een familie. Dan kun je met bijna 100 % zekerheid de ziekte voorspellen bij gezonde dragers van het defect. Deze ernstige mutaties worden voornamelijk gevonden bij dementie op jonge leeftijd. Meestal is er sprake van een autosomaal dominant overervingspatroon, dat wil zeggen dat elk kind 50% kans heeft om de ziekte te ontwikkelen als een van de ouders een mutatiedrager is.
Wanneer de ziekte van Alzheimer op vroege leeftijd begint is het erfelijke component groter naarmate de aanvangsleeftijd vroeger is. Er zijn defecten in drie genen beschreven die de erfelijke vormen van de ziekte van Alzheimer met vroege aanvangsleeftijd veroorzaken namelijk het gen dat codeert voor het amyloïd-voorlopereiwit (APP) en de genen preseniline 1 en 2 (PSEN1 en PSEN2). Mutaties in PSEN1 zijn de meest frequente oorzaak van de erfelijke ziekte van Alzheimer, gevolgd door mutaties in APP en PSEN2. Deze genen zijn alle drie betrokken bij de vorming van de amyloïde plaques en daarbij worden steeds ook Tau-kluwens waargenomen. Deze amyloïde plaques en Tau-kluwens zorgen voor afbraak van zenuwcellen in de hersenen omdat ze niet meer goed met elkaar kunnen communiceren. Bij zeer zeldzame gevallen (minder dan 2%) veroorzaakt een enkel gendefect met zekerheid het voorkomen van de aandoening in een familie.
Bij fronto-temporale degeneratie is er in ongeveer 10 % van de gevallen een autosomaal dominant overervingspatroon (dus dat wil zeggen geval dat elk kind 50% kans heeft om de ziekte te ontwikkelen als een van de ouders een mutatiedrager is). Mutaties in het gen dat codeert voor het microtubulusbindende eiwit Tau (MAPT) veroorzaakt tau-kluwens in de hersenen waardoor de cellen zullen afsterven.